PublicatiesMaatschappelijk leiderschap
Leiderschap gevraagd: Maar van wie?
The character is the message?
Dit essay wordt afgerond in de weken dat we in Nederland sterk onder de indruk zijn van de ‘race to the White House’ in de Verenigde Staten. Verslaggevers geven ter plekke goed het Hollandse gevoel weer, namelijk tussen bewondering en gêne, tussen betrokken/emotioneel en afstandelijk/nuchter. Veel aandacht gaat uit naar het leiderschap van de 2 kandidaten, hun stijl, ervaring, getoonde standvastigheid. The character is the message.
Ook in de stukken van de Publieke Zaak treffen we, impliciet, een oproep tot leiderschap aan. Het duidelijkst gericht op de centrale overheid. Deze moet vooral een ‘inspirerende en samenbindende kracht zijn’. Het manifest van 2007 van Public SPACE heette ook: ‘Naar een intelligente en verbonden overheid’. Er wordt gesuggereerd, evenals in veel andere analyses van dit moment, dat leiderschap ontbreekt. Dan kunnen we dus mogelijk veel leren van hoe de Amerikanen hun leiders kiezen en waar dat leiderschap over gaat. Laten we de vergelijking maar eens aangaan.
” … we projecteren niet al onze gevoelens op de politiek of de politiek leider …”
De positie van de politieke leider
Om te beginnen is er iets vreemds aan de hand wat betreft de positie van de politiek leider in beide landen. Terwijl de Amerikaanse overheid veel kleiner is dan de onze, in economisch en sociaal opzicht, projecteert het electoraat toch al zijn gevoelens van onmacht, onzekerheid, maar ook hoop, op deze toekomstige president. Nog veel sterker dan hier creëert dit de paradox dat de overheid niet veel mag en zeker niet veel mag kosten, maar dat de president wel veel macht en aanzien heeft en moet uitstralen. Wellicht wordt dit beeld vertroebeld doordat de Amerikaanse overheid militair verreweg de grootste macht op aarde is en de president commander in chief is.
In Nederland lijkt het omgekeerde het geval. Wij hebben zowel sociaal als economisch een grote en invloedrijke overheid, maar we projecteren niet al onze gevoelens op de politiek of de politiek leider. Die moet liefst een bescheiden mens zijn, met zuinige karaktertrekken en als persoon wat grijs en niet al te bemoeiziek. “Laat ons onze gang maar gaan en past u goed op onze centen en overheidsdiensten”. (Totdat het misgaat: dan hechten Nederlanders weer zeer aan de verzekeringskant van de verzorgingsstaat).
Amerikanen kiezen meer expliciet voor een leider
Het lijkt dus alsof de Amerikanen meer expliciet kiezen voor een leider. The character is the message. Dit beeld wordt vanuit deze kant van de oceaan enigszins vertroebeld, omdat men heel anders omgaat met ‘beleid’. Achter iedere kandidaat zit vaak een netwerk van zeer gerenommeerde hoogleraren en denktanks die plannen uitbroeden. De kandidaten vervlechten die vervolgens kunstig in hun speeches in korte one liners, waardoor beleidskeuzes ogenschijnlijk niet zo belangrijk zouden zijn en wegvallen in het retorisch geweld van hope, our country, future en uitingen van hun persoonlijkheid. De plannen worden echter wel uitgebreid gepubliceerd op hun website en in de betere kranten bediscussieerd en, eventueel, gekraakt. Ook dit proces doen wij veel anoniemer. Wij kiezen geen leider, maar een persoon die een programma verdedigt dat de partij heeft ontwikkeld en vastgesteld. Onze verkiezingen gaan tussen concurrerende plannen. Zie bijvoorbeeld recent Mark Rutte die ver van zijn partij, in een zaaltje met journalisten, een tekst presenteert en daarover debat aankondigt in zijn partij. Hij vindt dat een belangrijk moment en meent hiermee ook leiderschap te tonen. Maar dat is hoogstens partijleiderschap, electoraal gebeurt er waarschijnlijk op dat moment niets.
We bezondigen ons er allemaal aan. Ook de Publieke Zaak, ook de Public SPACE Foundation en zeker alle officiële adviesorganisaties voor de nationale overheid hebben een favoriete groef: abstracte beleidsanalyses op een hoog sociologisch en macro-economisch niveau en dito maatregelen. Weinig over falend of gewenst leiderschap en al helemaal niet over hedendaagse leiders met naam en toenaam.
“… dat vergt dan wel dat niet alleen concurrerende programma’s, maar ook concurrerende leiderschapsstijlen worden voorgelegd …”
Persoonlijk leiderschap
Dit typeert de huidige situatie in Nederland en geeft aan waarom wij klassiek minder op persoonlijk leiderschap letten en dus ook voor onze overheid ‘leiders’ kiezen die hun best doen zo bescheiden en ‘gewoon’ mogelijk over te komen. Maar gaat dat niet ook hier veranderen, zoals alle wezenlijke trends uit de USA 2-3 jaar na dato hier aanlanden ? Is het niet al aan het veranderen, met de opkomst van ‘leiders zonder partij en partijprogramma’ zoals Verdonk en Wilders? Zij spelen, Verdonk nog het meest, expliciet de karakterkaart, de andere-stijl-optie. ‘Als u het aan mij overlaat, komt het goed, ik ga alle problemen die anderen laten liggen wel aanpakken’. Hebben we er niet al een voorproefje van gehad met de helaas vermoorde Pim Fortuyn? Die overigens wel een uitgeschreven programma had. Was het niet al merkbaar in de recente verkiezingsstrijd tussen Balkenende en Bos met het beroemde ‘U draait, meneer Bos’-moment? Daar ging het dus expliciet over karakter. Een niet eens zo verre echo van het ‘flipflop’– verwijt richting Kerry in zijn strijd tegen Bush jr.
Is dat dan niet hoopgevend voor ons, burgers in de publieke zaak, die een meer ‘inspirerende en samenbindende’ overheid willen, wat nu eenmaal vooral van ‘nieuwe leiders’ zou moeten komen? In de kern is dit natuurlijk een kwestie die alleen het Nederlands electoraat kan beantwoorden, maar dat vergt dan wel dat niet alleen concurrerende programma’s, maar ook concurrerende leiderschapsstijlen worden voorgelegd. Er is echter een aantal structurele factoren die verhinderen dat we deze meer Amerikaanse kant uitgaan.
1. Coalitiepolitiek
Om te beginnen kent Nederland een stelsel van coalitiepolitiek. Er is geen formeel systeem van ‘winner takes all’. Ook feitelijk is Nederland een land van minderheden. En dus zal iedere partij na de verkiezingen met andere partijen een meerderheid moeten vormen en compromissen moeten sluiten om te kunnen regeren. Al teveel profiel en scherpte voor de verkiezingen kan daarvoor schadelijk zijn.
Ook een al te persoonlijk profiel á la Verdonk kan eigenlijk alleen maar als je na de verkiezingen echt de baas bent. En ook dat kan in een coalitiegesprek tegen je werken: iedereen gaat moeite doen om te bewijzen dat je helemaal niet zo’n geweldige bestuurder bent. Ook de recente ‘Russische oplossing’; een splitsing van leiderschap, de echte politiek leider in de Tweede Kamer en een ‘partijafgevaardigde’ in het kabinet, wordt in Nederland niet erg gewaardeerd en toegepast. Hoewel deze oplossing in potentieel dit probleem wel tackelt. Eigenlijk was dit het grote verschil tussen Melkert en Fortuyn. Melkert was de man die gedijde in onderhandelingen, de vele overleggen, niet voor de bühne. Hij besefte als geen ander (en waarschijnlijk te goed) dat alle profiel voor de verkiezingen weer veroverd moet worden in kleine onderhandelingen na de verkiezingen. Fortuyn had dat besef veel minder en in ieder geval trok hij zich er ook veel minder van aan. Hij bedacht, terecht, dat verkiezingen wel gewonnen moeten worden om überhaupt daarna mee te mogen onderhandelen.
“Een roep om leiderschap ontstaat in onzekere tijden, in tijden dat oude oplossingen niet meer werken”
Maar er is vanuit leiderschapsperspectief hoop. Want dit argument zou al helemaal moeten gelden voor de burgemeester. Die heeft immers een geringe portefeuille en vooral een symbolische functie en moet vaak maar afwachten welke coalitie echt regeert. Daardoor konden de burgemeestersverkiezingen juist in hoge mate over stijl, karakter, ervaring, kortom: leiderschap gaan. Toch jammer, dat dit bij het electoraat te weinig aansloeg. Ten dele schoot het zelfs, onder leiding van de media, in de ouderwetse reflex dat het toch om concurrentie tussen partijen zou moeten gaan. Onder andere in Utrecht ging daarmee een potentiële interessante strijd tussen twee zeer verschillende typen bestuurders (Pans en Wolfson) -behorend tot dezelfde politieke partij- als een nachtkaars uit.
Laten we echter ook onze zegeningen tellen. Door dit systeem hebben we ook niet de kans zulke negatieve persoonlijkheden als Bush en Cheney aan de macht te krijgen die een heel land moreel en financieel uit elkaar trekken.
2. Rekrutering via politieke partijen
Vervolgens verloopt de rekrutering en selectie van politici via de politieke partijen. Dat is mogelijk zelfs hun hoofdtaak. Dat is formeel niet anders dan in Amerika. In het selectieproces heeft in een aantal grote politieke partijen -de PvdA voorop- de afgelopen jaren wel een zekere veramerikanisering plaatsgevonden. De strijd om het leiderschap of lijsttrekkerschap is openlijker en persoonlijker geworden, minder alleen voorbereid in besloten kandidaatstellingscommissies. Wel worstelt men daarbij erg met de overgang van de klassieke rol van de partij als ontwikkelaar en beoordelaar van plannen en programma’s. Wat komt nu eerst: programma of persoon? Dit leidde in de VVD strijd tot de absurde afspraak dat de strijd niet kon gaan over beleid, want men zat in het kabinet en dat ging toch goed? De strijd ging ten dele tussen zittende bewindspersonen (Rutte en Verdonk) die al helemaal geen afwijkende standpunten konden innemen, en niet mocht gaan over personen, want dat was niet netjes. Tja, wat houd je dan over?
De selectie schuift dus wat op, maar zit het probleem niet veel meer in de rekrutering? Lopen er niet heel veel potentiële leiders in Nederland rond die geen kans krijgen van, maar ook geen interesse hebben in de hedendaagse (partij)politiek. Ik denk dat hier wel een kernpunt zit. Dit zou ook een goede zaak zijn voor het meer binnen de politiek brengen van de samenleving en de economie. We moeten deze potentie echter ook niet overschatten. In de gehele Nederlandse management cultuur zijn persoonlijk leiderschap, retorische gaven en krachtdadig bestuur nu eenmaal nogal onderbelicht.
3. Persoonlijke consequenties van Amerikanisering
Dan geldt nog, dat de huidige politieke elite niet zit te wachten op de persoonlijke consequenties van een echte veramerikanisering. We kennen nu een veel verdergaande scheiding van privé en politiek dan daar gebruikelijk. Willen we weten hoe Balkenende’s huwelijk is en willen we zijn kinderen ook allemaal kennen? Wil hij met zijn gezin door het hele land campagne voeren? En daarbij ook bekennen hoe hij zich tot het christelijk geloof heeft bekeerd? Willen we oprakelen hoe personen zich in de jaren tachtig in milieu- of kraakbeweging hebben gedragen? Willen we weten of schoonmakers en nannies zwart werden betaald? En dat tot in de derde familiegraad? En geldt dit niet ook voor de mensen die we meer voor de politiek zouden willen interesseren, zoals hiervoor betoogd? Wordt dat niet nog moeilijker als dit een echte trend wordt?
4. Minder onzekerheid en spanning
Tenslotte is er nog het argument dat wij gewoon minder in moeilijkheden verkeren en minder spannende keuzen te maken hebben dan de Amerikanen. Een roep om leiderschap ontstaat in onzekere tijden, in tijden dat oude oplossingen niet meer werken. Is dat voor Nederland al het geval? Voelt de kiezer dat ook zo? Feit is dat te midden van al de onrust sinds Fortuyn in het politieke landschap, de flanken op het politieke spectrum weliswaar gewonnen hebben, maar toch ook weer niet. De PvdA heeft nog in 2006 een klinkende overwinning in de gemeenten geboekt. Het CDA is telkens uit alle verkiezingen sinds Fortuyn goed naar voren gekomen. En het nieuwe kabinet kent toch ook als basis weer opnieuw CDA en PvdA. So what’s new? Of is het toch de stilte voor de politieke storm?
Verkiezingen ophangen aan persoon van de leider
Al met al lijkt er nog niet zoveel kans dat we in Nederland net als in de USA onze verkiezingen zullen gaan ophangen aan de persoon van de leider. En dus zullen we doorgaan, niet zulke uitgesproken leiderschapstypen te kiezen. Als we die keus al krijgen en er niet vanuit de partijen al een zekere afvlakking plaatsvindt. Het electoraat is daarin echter erg wisselvallig. Krachten die de veramerikanisering aanwakkeren, zijn er echter zeker. De TV beelden spreken aan en maken het ook tot een officieel alternatief, men ziet hoe het ook kan. Men is gewend aan sterrendom op alle terreinen. De USA is voor veel mensen toch een referentiekader. De emotionele lading van de politiek en de behoefte op sleeptouw genomen te worden is groot. Ook Nederland kent een retorische traditie die uit kerken voortkomt en nu weinig plaats krijgt in de politiek. Het is aan politiek ondernemerschap om eventuele potentiële sluimerende behoeften aan ‘echte leiders’ aan te boren. Maar er staan dus ook veel krachten tegenover.
Nederland is een land van minderheden
En daarmee ben ik op de kern van mijn betoog: we moeten dat niet van deze politiek en deze overheid vragen. Een dergelijke overheid willen we helemaal niet. Nederland is ook buiten de politiek een coalitieland van minderheden. We hebben een weinig hiërarchische cultuur, gebaseerd op burgerschap en geen adel. In die broedplaats moet het leiderschap opstaan, niet om dan de overstap te maken naar de politiek, maar juist om aan het werk te gaan met de noden en behoeften van de samenleving, in aanvulling op – en in samenwerking met die overheid.
Dat was ook de reden voor Public SPACE om een eigen onderzoek te gaan doen naar ‘maatschappelijk leiderschap’. Naar ‘private persons working for the public cause’. Ik denk dat we daar veel leiderschap in Nederland al hebben. Dat is ook een krachtige en veel persoonlijker aanvulling is op het soort overheid en haar bestuurders die wij hebben.
Terug naar burgerschap is dus ook terug naar de burger als leider voor de publieke zaak.
Dit essay is opgenomen in de bundel “De Publieke Zaak. Inspiratie voor een nieuwe dynamiek in de samenleving”, van Dijk en Huibregtsen (ed.), Business Contact 2009